Zoals Energeia eerder berichtte, presenteerde Minister Jetten tot onze grote verrassing de ‘niet gegarandeerde Aansluit- en Transport Overeenkomst (non-firm ATO) als mogelijke eis voor het verkrijgen van SDE-subsidie voor wind- en zonnestroomprojecten. Dit is zonder meer een slecht idee, een bedreiging voor de energietransitie. Als voorzitters van NWEA en Holland Solar (de brancheverenigingen van de wind- en zonne-energiesector) zien we dat projecten niet meer te financieren zullen zijn, omdat ze zonder enige vergoeding door de netbeheerder afgesloten kunnen worden of worden beperkt voor invoeding. Dit plan is een showstopper voor de energietransitie.
Hoewel het een wettelijke taak van netbeheerders is om het elektriciteitsnet op peil te houden en om aan producenten en gebruikers de door hen benodigde netcapaciteit aan te bieden, staan onze sectoren al jaren open om samen met de netbeheerders te zoeken naar oplossingen als het net tijdelijk onvoldoende capaciteit beschikbaar heeft. De wind- en zonne-energiesectoren zien en erkennen namelijk als geen ander de uitdagingen waarvoor de netbeheerders staan om het tempo van de energietransitie bij te benen. Het is echter onduidelijk wat de ‘non-firm ATO’ zou moeten opleveren boven de set aan instrumenten die inmiddels al ingevoerd zijn en binnenkort ingevoerd worden.
In de SDE++ subsidieregeling is immers reeds opgenomen dat een wind- of zonnestroomproject alleen op het net kan worden aangesloten indien de netbeheerder van tevoren heeft aangegeven dat er op die plaats voldoende ruimte op het elektriciteitsnet zal zijn (de zogenoemde transportindicatie).
Daarnaast hebben netbeheerders en Holland Solar afgesproken dat nieuwe zonnestroomprojecten op max 70% van het piekvermogen van het zonnestroomsysteem worden aangesloten, en in 2021 is dit maximum in de SDE++ zelfs verlaagd naar 50%. De vaak genoemde incidentele en net-belastende pieken in de zomermaanden komen dus bij nieuwe zonnestroomparken niet meer voor. Dit leidt tot ruimte op het net voor extra duurzame energie, zowel voor nieuwe projecten als voor afnemers
Het kan zijn dat er na het toepassen van al deze maatregelen toch nog een noodzaak zou kunnen zijn om reeds aangesloten projecten te beperken als er congestie ontstaat. In dat geval kunnen netbeheerders aanvullende afspraken maken met beheerders van wind- en zonnestroomparken of met beheerders van elektriciteit-afnemende installaties zoals batterijen of elektrolysers. De geëigende manier hiervoor is congestiemanagement, dat per november 2022 middels het codebesluit congestiemanagement verplicht wordt gesteld. In dit codebesluit staat dat dit uitgevoerd dient te worden middels redispatch en capaciteitsbeperking, waarbij netbeheerders capaciteit kunnen verwerven via een open biedingssysteem en partijen een vergoeding ontvangen als zij capaciteit beschikbaar stellen. Dit geeft netbeheerders dezelfde mogelijkheden als een Non-firm ATO zou doen, maar wel met een financiële vergoeding door de netbeheerder voor de geleverde dienst van de producent.
In de toelichting van het codebesluit congestiemanagement staat dat een non-firm ATO, op dit moment überhaupt niet is toegestaan in Nederland. Hierin stelt de ACM namelijk: “De ACM merkt op dat deze situatie waarin producenten een aansluitovereenkomst hebben aanvaard waarin de vaste levering van energie niet is gewaarborgd, momenteel niet is toegestaan in Nederland. Dit soort overeenkomsten worden ook wel ‘non-firm ATO’s genoemd, wat wil zeggen dat het recht op het gebruik van overeengekomen transportcapaciteit niet te allen tijde verzekerd is en dat dit recht kan worden beperkt zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. “
De non-firm ATO zal voor markpartijen een grote onzekerheid en afhankelijkheid betekenen van de monopolistische netbeheerder. De minister voor Klimaat en Energie wil dit – tegen de door de ACM opgestelde codes – toch mogelijk maken en stelde in het Kamerdebat 28 september “Zodra ACM en NBNL de regels voor de toepassing van non-firm ATO’s hebben uitgewerkt, verwacht ik deze in de SDE++-regeling voor 2024 te hebben verwerkt”. Daarmee is het niet meer alleen een te onderzoeken voorstel, maar echt een beleidsvoornemen.
Tijdens dat Kamerdebat stelde de minister tevens dat het voorstel voor non-firm ATO’s is bedoeld om meer ruimte te maken voor nieuwe projecten. Dat kan echter al prima met het bestaande instrumentarium, zoals congestiemanagement.
Afwijken van de voorgestelde wijze van congestiemanagement middels het invoeren van non-firm ATO’s is om meerdere redenen een slecht idee en schadelijk voor de energietransitie. Ten eerste is netbeheer – inclusief congestiemanagement – een taak voor rekening van netbeheerders die de kosten daarvan kunnen doorrekenen aan de aangesloten gebruikers van elektriciteit. De mogelijkheid van een onvergoede non-firm ATO dreigt de prikkel tot congestiemanagement mét vergoeding en uiteindelijk tot verzwaren weg te nemen.
Ten tweede zijn de consequenties voor ontwikkelaars van wind- en zonnestroomprojecten groot, veel groter dan alleen de gederfde inkomsten. Het gedwongen tekenen van een non-firm ATO maakt een duurzaam energieproject namelijk niet-financierbaar. Er is immers onzekerheid over hoe vaak en in welke mate een wind- of zonnestroominstallatie zijn opgewekte stroom nog kwijt zal kunnen. De opbrengsten zijn – naast alle marktonzekerheden – dan helemaal onvoorspelbaar. De onzekerheid van inkomstenderving door het afsluiten kunnen slechts ten dele gecompenseerd worden in een hoger basisbedrag aan subsidie in de SDE++, het is immers onzeker hoe vaak het transport zal worden beperkt. Als je de onzekerheid toch met een waarde in het subsidiebedrag verdisconteert zal per saldo de samenleving een stuk duurder uit zijn.
De consequenties van het bovenstaande zijn groot, voor de sector, voor de energietransitie, en voor alle sectoren die afhankelijk zijn van extra hernieuwbare elektriciteit. Onlangs stelde het uitvoeringsoverleg van het Klimaatakkoord een rapport op, over de elektriciteitsvraag in 2030. Dit rapport gaf aan dat er in 2030 meer dan 200 TWh nodig is om de klimaatdoelstelling te halen en om te voldoen aan de door de Europese Commissie voorgestelde eisen over de inzet van groene waterstof in de mobiliteit en industrie. Dit komt neer op ruim 50% meer hernieuwbare elektriciteit dan oorspronkelijk gepland in het Klimaatakkoord. De maximaal haalbare extra wind op zee zal die extra vraag naar duurzame elektriciteit niet volledig kunnen invullen, dus ook het aantal wind- en zonnestroomprojecten op land zal nog fors moeten groeien. Deze groei komt alleen van de grond met een goede business case. Het voorstel voor non-firm ATO’s ondergraaft dit volledig.
Het is dus zaak dat netbeheerders hun capaciteitsproblemen oplossen, door enerzijds het net fors uit te breiden, en anderzijds door congestiemanagement toe te passen. Daartoe kan het beperken van invoeding van zonne- en windcapaciteit behoren, maar dan wel via een vrijwillige overeenkomsten tegen een marktconforme vergoeding die de voorspelbaarheid van de inkomsten niet ondergraaft.
Peter Molengraaf: voorzitter Holland Solar
Jan Vos: voorzitter NWEA